
Theo Thijssen is zo'n schrijver van wie ik altijd al eens iets hebt willen lezen. Wat ik dus nog nooit gedaan had. Ik heb altijd periodes met een voorkeur voor bepaalde boeken, en momenteel is dat oudere literatuur. Dus las ik eerst al Gogol en kocht vervolgens zowel een boek van Theo Thijssen als een van Primo Levi. Die tweede heb ik nog niet uit, dus nader bericht volgt.
Thijssen schrijft een dagboek van een onderwijzer in de jaren '20 van de vorige eeuw. Hij (meester Staal) werkt op een eenvoudige buurtschool met enorme klassen. Eén klas blijft meerdere jaren bij dezelfde meester. De leerlingen die Thijssen beschrijft komen echt tot leven, je ziet ze voor je. Ook de overwegingen van de meester zelf zijn mooi, welke trucs hij aanwendt om de klas stil te houden, hoe blij hij kan zijn als nieuwe stof snel beklijft. En hoe hij meeleeft met een wat schuchtere leerling, een leerling met een bochel, en een meisje dat zich aan haar afkomst onttrekt.
En gemopper op bureaucratie is ook van alle tijden: de reacties van Staal en zijn collega's op een schrift waarin ze de voortgang moeten bijhouden is erg herkenbaar. Of het ontzag voor de inspecteur, en tegelijkertijd de wrevel over zijn regeltjes.
Tijdloos, dit boek, zeker in deze uitgave met moderne spelling. Weliswaar schreef ik op de lagere school niet op een lei, en droeg ik ook geen boezelaar, maar verder deed het me wel erg daaraan denken.